Het A-Kwartier ontwaakt. Ik fluit Il est cinq heures, Paris s’éveille van Jacques Dutronc en fiets wat rond op mijn bredebandenfiets. Een meeuw krijst en ruimt etenswaren op naast de prullenbak bij de Der Aa-kerk. De orgelklanken van Reitze Smits en Éric Lebrun resoneren nog door de takken van de bomen. Verderop staat een Fransman de openingstijden van een bakkerij te bestuderen. Bij de Vissersbrug rust een zogenaamd werkpleintje uit van werkzaamheden in de Turftorenstraat. In de Verlengde Visserstraat houden hekken me weg van een bouwvakkersdixie. Geveltuinen aan de Sledemennerstraat trekken matineuze amateurfotografen als Hibiscusbloemen bijen. Vlaggen bij winkels weten hier nog hoe ze horen te hangen.
Bij een appartement op een eerste etage zie ik een kattentrap naar de tuin. Een oud verharend bijziend beestje met plasproblemen loopt wankelend naar boven. Waar heb ik zo’n trappetje eerder gezien, maar dan smaller en veel korter? Ik pijnig mijn hersens. Op een uiterst ongewone plaats, herinner ik me. Bij de A. Een plankje dat van het water naar de wal leidt nabij de steiger. Voor welke uit het water komende diersoort? Bevers? Ratten? Of voor honden die dorst hebben en geen andere waterbron hebben? Een brave oud-docente algebra met een goed gelukt permanentje is met een grijpstok in de weer, een halfvolle Lidl-tas in haar linkerhand.
Kauwen, raven en kraaien verdelen en heersen over ruimte op stadspleintjes als beginnende politici spreektijd in verhitte ecologiediscussies. Door een halfopen raam hoor ik flarden van Simeon ten Holts Canto Ostinato, maar ik hoor veeleer een lieflijke melodie dan koppigheid. Een helblonde vrouw met kunstmatige blosjes en wenkbrauwen die onophoudelijk in de vraagstand staan vraagt me in het Sloveens naar het station en neemt genoegen met gebarentaal. Iemand die op Bauke Mollema lijkt poetst zijn racefiets, een dure Trek met schijfremmen en een elektronische derailleur. De wijk is wakker, het loopt tegen achten.